De geschiedenis van de lijkwade van Turijn is controverseel. Officieel duikt de lijkwade voor het eerst op in 1350 in het Franse plaatsje Lirey. Een Franse ridder genaamd Geoffroi de Charny zou het aan de deken van de kerk in Lirey hebben aangeboden als de authentieke lijkwade van Jezus. In deze officiële versie wordt niet bekend hoe de Charny aan de lijkwade is gekomen, noch waar deze zich bevond in de 1300 jaar die sinds de begrafenis van Christus buiten Jeruzalem verstreken zijn.
Ian Wilson maakt het echter aannemelijk dat de lijkwade al veel eerder werd beschreven als de Doek van Edessa. Hij suggereert dat deze doek in Constantinopel terecht is gekomen en door de Tempeliers naar Lirey is gebracht. De tocht van de Lijkwade is op onderstaande kaart te zien.
De lijkwade in Jeruzalem
In deze reconstructie gaan we ervan uit dat de Lijkwade van Turijn daadwerkelijk het Grafkleed van Jezus is.
Met dit uitgangspunt kunnen we de reis van de lijkwade oppakken na de kruisiging van Christus. We gaan naar het moment waarop Johannes en Petrus het graf van Jezus binnentreden en ontdekken dat het lichaam van Jezus is verdwenen en de doodskleden zijn achtergebleven. Johannes heeft het over wat hij een Sudarion (zweetdoek) noemt, die is opgerold en terzijde is geplaatst:
Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging het graf wel binnen en zag de doeken liggen. De zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen maar afzonderlijk, opgerold, op een andere plaats.
Johannes 20:6-7
De geschiedenis van de lijkwade in Edessa
Een discipel van Jezus genaamd Thadeus of Addai, reist van Jeruzalem naar Edessa (Urfa, Turkije) op uitnodiging van de heerser van deze stad, Abgar V.
Verslagen uit die tijd beschrijven dat Abgar, dankzij Thadeus, van een ziekte geneest en een groot deel van Edessa bekeert zich tot het Christendom. Thadeus zou volgens sommige geschriften een doek bij zich hebben die op wonderbaarlijke wijze was bedrukt met de gelijkenis van Jezus. Er wordt ook geschreven dat het hele lichaam van Jezus erop staat afgedrukt.
Na de dood van Agbar V volgden een aantal opvolgers die het Christendom de rug toekeerden. Het doek werd in die periode verborgen, vermoedelijk boven één van de poorten van Edessa. Uit deze periode stammen meerdere kronieken, waarin wordt beschreven hoe het Christendom in Edessa afwisselend beleden en verguisd werd. De lijkdoek van Edessa wordt niet meer genoemd.
Dan vindt er in 525 een verschrikkelijke ramp plaats. Ongeveer 30.000 mensen sterven door een grote overstroming. Edessa wordt voor het grootste deel verwoest. In een van de kronieken wordt verteld dat er tijdens de renovatie van de stad, een doek wordt gevonden met de afbeelding van Jezus. Het lag verborgen boven de Westpoort.
De historicus Evagrius beschrijft dat de stad tijdens een belegering werd beschermd door een doek met een ‘op goddelijke wijze gemaakte gelijkenis (theoteukon eikona), die niet door menselijke handen gemaakt was.’ Volgens Wilson komt deze beschrijving volledig overeen met de Lijkwade van Turijn.
In de handelingen van Thaddeus wordt de doek beschreven als een doek waaraan Jezus zijn gezicht had afgeveegd. De doek was in vieren dubbelgevouwen, wat suggereerde dat de doek van Edessa een behoorlijke afmeting moet hebben gehad.
In 692 worden er munten geslagen met de gelijkenis van Christus. De voorstelling kwam overeen met het hoofd op de doek.
Als in een latere periode onder invloed van de Moslims allerlei relieken en iconen worden vernietigd, wordt de doek echter gespaard ‘omdat haar afdruk niet door kunstenaars was gemaakt’.
De doek in Constantinopel
Als Edessa in 943 wordt belegerd door de Byzantijnen, worden ze gedwongen het doek af te staan aan de Byzantijnse keizer Romanus. In ruil hiervoor worden 12.000 zilverstukken betaald en 200 moslims vrijgelaten. Ook krijgt Edessa de belofte dat ze nooit meer aangevallen zal worden door de Byzantijnen.
De doek arriveert op 15 augustus 944 in Constantinopel. De volgende dag wordt de doek in processie rondgedragen en bij die gelegenheid houdt de Aarstdeken van Constantinopel een betoog waar hij een doek beschrijft die niet alleen uit een gezicht bestond, maar dat de afdruk ook het bloed van het Lijden omvatte en daarom gemaakt moest zijn nadat Jezus van het kruis was genomen.
Onder leiding van Constantijn wordt de geschiedenis van de Lijkwade vastgelegd in de Narratio De Imagine Edessena. Later zou het doek de naam “de heilige Mandylion” krijgen. Vanaf dat moment wordt de doek van Edessa door meerdere mensen beschreven als het Grafkleed van Christus of een doek waarop het hele lichaam van Jezus te zien was. Daar staat tegenover dat de meeste schilderijen alleen het hoofd tonen.
Rond 1200, in de tijd van de kruistochten, verdwijnt het doek opnieuw. Theodorus schrijft een boze brief aan de paus waarin staat dat Franse plunderaars “het linnen waarin onze Heer Jezus gewikkeld was” hadden gestolen en meegenomen hadden naar Athene. Er wordt een naam genoemd: Ortho de La Roche, die later Leermeester wordt in de Orde van de Tempeliers. (En de naam De la Roche zul je een aantal eeuwen later weer tegenkomen in relatie tot de Lijkwade van Turijn).
De tempeliers en de lijkwade van Turijn
Tussen 1200 en 1357 is de lijkwade verdwenen. Noch de Wade van Edessa, noch de Heilige Mandylion wordt meer genoemd. Wel worden de tempeliers beschuldigd van het vereren van een bebaard hoofd, ook wel het hoofd van Baphomet genoemd. Baphomet zou een verbastering van Mohammed zijn, dus men nam (overigens ten onrechte) aan dat de tempeliers zich hadden bekeerd tot de Islam.
Een andere verklaring zou kunnen zijn dat ze de lijkwade in hun bezit hadden en deze dusdanig hadden opgevouwen dat alleen het hoofd zichtbaar was. Als dat waar is, zou deze in Akko terecht zijn gekomen. Na de val van Akko werd de tempelierschat via Sidon naar Cyprus gebracht en in 1306 door de grootmeester van de tempeliers, Jaques de Molay, naar Frankrijk meegenomen.
Een jaar later, op 13 oktober 1307, zouden de tempeliers worden gearresteerd. De koning van Frankrijk, Philips IV maakte korte metten met deze orde, aan wie hij veel geld verschuldigd was. Hij hoopte de legendarische schatten van de tempeliers te pakken te krijgen, maar wist niet dat deze schatten een dag eerder het land hadden verlaten.
Een aantal jaren later zou Jacques de Molay, na een periode van intensieve martelingen, worden verbrand op het plein voor de Notre Dame in Parijs, een lot dat hij deelde met Godfried de Charny én ook die naam moet je onthouden want…
De lijkwade van Turijn in Lirey
De Franse ridder Godfried de Charny (een naamgenoot dus, misschien wel de zoon van…) krijgt in 1353 geld van Koning Jan de Goede om een kerk te stichten in Lirey, vlak bij Troyes. Hij is een heldhaftige ridder en een persoonlijke vriend van de koning. Hij wordt lid van de orde van de Ster, opgericht door Koning Jan de Goede naar voorbeeld van de orde der Tempeliers. Deze ridder was de eigenaar van wat nu bekend staat als de Lijkwade van Turijn. Het is niet bekend hoe hij eraan kwam.
In 1355 was er sprake van een expositie van de lijkwade! Dit tot grote woede van de bisschop van Troye. Mogelijk dat het kleine Lirey teveel geld verdiende aan de pelgrims die het bijzondere doek kwamen bekijken. In ieder geval is dit de eerste officiële vermelding van de lijkwade.
In 1356 sterft Godfried de Charny en wordt het doek verborgen. Zijn lichaam wordt herbegraven in Parijs, waar hij verenigd wordt met het hart van Koning Jan de Goede.
De onterechte tentoonstelling van het doek kwam allemaal te staan in het Memorandium van Bisschop d’Arcis, een fel tegenstander van Godfried de Charny. Het is onbekend waarom deze bisschop in 1389 een brief aan de Paus schrijft waarin staat het doek niet de echte lijkwade was. D’Arcis meldt zelfs dat hij de kunstenaar kent die het doek heeft gemaakt. Het is dit Memorandium dat nu nog wordt geciteerd door mensen die geloven dat er sprake is van een fraude.
Misschien was de opzet wel dat de Bisschop het doek in beslag wilde nemen. Hij zou het onderbrengen in een andere kerk in Troyes. Dit lukte niet en in januari krijgt d’Arcis een brief van de Paus waarin staat dat hij de lijkwade met rust moet laten. De Paus laat aan de zoon van Charny (Godfried II de Charny) weten aan welke voorwaarden hij moest voldoen om opnieuw tentoongesteld te worden in Lirey.
Na de dood van Godfried II in 1400, hertrouwt zijn vrouw Margarethe de Charny met Humburt van Villersexel, graaf de la Roche. Humburt is waarschijnlijk een nazaat van Ortho de La Roche, die het doek uit Constantinopel had gestolen.
Uit angst voor plunderingen wordt de lijkwade aan de la Roche in veilige bewaring gegeven. De lijkwade wordt ondergebracht in St- Hyppolyte sur Doubs, waar hij volgens kroniekschrijvers jaarlijks werd tentoongesteld.
Humburt overlijdt in 1338. Vanaf 1449 reist Margaretha de Charny rond met de lijkwade. In 1449 wordt het tentoongesteld in Chimay en in 1452 in Germolles bij Chalon sur Saone. In 1453 wordt het doek geschonken aan hertog Lodewijk I van Savoy.
De lijkwade in Chambéry
De lijkwade wordt door de Lodewijk I regelmatig meegenomen als hij van hof naar hof reist. Ondertussen wordt de doek ook regelmatig tentoongesteld. Pas in 1502 wordt de lijkwade definitief naar de koninklijke kapel van Chambéry overgebracht. Het wordt achter het hoofdaltaar geplaatst, achter een ijzeren hek. Het hek heeft vier sleutels en twee ervan zijn in het bezit van de hertog.
Wilson geeft een gedetailleerd verslag over het wel en wee van de lijkwade, die ook in de jaren hierna regelmatig van plek (hof) wisselt, maar als het kleed in 1532 toevallig weer in Chambéry is, slaat het noodlot toe. Er breekt een heftige brand uit en door de beveiliging, kon het hek waarachter de wade was opgeborgen niet geopend worden. De prachtige reliekencassette smelt gedeeltelijk, voordat de plaatselijke smid het hek kan openbreken.
De lijkwade, die gedeeltelijk in brand staat door een druppel zilver, wordt in het water gelegd. Deze brand is verantwoordelijk voor de schroeiplekken en waterschade aan de zijkanten van het doek. Als door een wonder wordt de eigenlijke afbeelding gespaard.
Uiteindelijk wordt de lijkwade gerepareerd door de zusters uit het clarissenklooster.
Dan breekt de oorlog met de Engelsen uit en de lijkwade wordt tijdelijk tentoongesteld in Milaan en Turijn. In 1568 worden – in opdracht van de Paus – een aantal kopieën van de lijkwade gemaakt.
De lijkwade in Turijn
In 1578 wordt besloten de lijkwade naar Turijn te brengen. Sinds de 17e eeuw wordt de lijkwade tentoongesteld in de kapel die Guarino Guarini voor dat doel bouwde. Sebastian Valfrè bracht in 1694 verbeteringen aan in de reparaties van de Clarissen zusters. Prinses Maria Clotilde van Savoye liet het doek opnieuw repareren in 1868.
De lijkwade bleef eigendom van het Huis van Savoye tot 1983, toen Umberto II van Italië het schonk aan de Heilige Stoel. Zoals met al dergelijke relikwieën doet de Rooms-Katholieke Kerk geen uitspraken over de authenticiteit ervan. Volgens de Kerk heeft de authenticiteit van het kleed geen invloed op de waarachtigheid van Jezus’ leer of de doeltreffendheid van zijn dood en verrijzenis.
Op 11 april 1997 brak er een heftige brand uit, waarvan men denkt dat deze het gevolg was van brandstichting. De Lijkwade werdin 2002 gerestaureerd. Het doek dat was aangebracht op de achterzijde werd verwijderd. Voor het eerst werd nu ook de achterzijde van het doek gescand. Ook hier was een vage afbeelding van het lichaam te zien.
In 2010 werd het doek in Turijn tentoongesteld. Het werd door 2 miljoen mensen bezocht. Mogelijk dat het doek in 2025 opnieuw wordt tentoongesteld.
Controverses en wetenschappelijk onderzoek
De wade is regelmatig onderwerp voor wetenschappelijk onderzoek. In 1978 mocht een team van experts 5 dagen lang onderzoek doen. Hun conclusie was dat de Lijkwade echt het grafkleed van Jezus moest zijn.
Nadat het doek in 1983 was overgedragen aan de Heilige Stoel, werd in 1988 werd een C14 onderzoek gedaan. Het onderzoek werd vanaf het begin gekenmerkt werd door onderlinge ruzies. Uiteindelijk zou het resultaat voortijdig uitlekken, tot grote woede van het Vaticaan. Als op een foto de drie afgevaardigden van de wetenschappelijke instituten zelfgenoegzaam voor een schoolbord zitten met de jaartallen 1260-1390! is dit een signaal voor een stevig tegenonderzoek. Uit dat onderzoek blijkt dat er fouten zijn gemaakt.
Abbé de Nantes en Broeder Bruno hebben het over de grootste wetenschappelijke misdaad van de twintigste eeuw. Joseph Marino gaat hier uitgebreid op in zijn boek The 1988 C-14 Dating Of The Shroud of Turin: A Stunning Exposé uit 2020.
Testen uit 2022 weerspreken de conclusies van 1988.
Dr. Liberato de Caro, lid van de Italiaanse Nationale Onderzoeksraad, gebruikte een nieuwe röntgentechniek die speciaal is ontworpen voor het dateren van linnen.
Hij gebruikte een methode die bekend staat als groothoek röntgenverstrooiing (WAXS) en die volgens hem betrouwbaarder is dan koolstofdatering. Hij zei dat dit komt omdat koolstofdatering dramatisch fout kan zijn door vervuiling van het te dateren object. Volgens zijn onderzoek moet het doek uit de tijd van Christus stammen.
In “De lijkwade van Turijn, Grafkleed van Jesus of een vervalsing uit de middeleeuwen“, kun je een verslag lezen over de voor- en tegenstanders van de authenticiteit van de Lijkwade.
Websites: